Een kleine verlichting

‘Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft.’ Immanuel Kant in Beantwortung der Frage: was ist Aufklärung (1784).

 

1. Uitgangspunt

Wij mensen worden geboren en gaan dood. Dit is alles wat wij zeker weten. Waarom wij geboren zijn, wat de zin van ons leven is en wat er na de dood komt weten wij niet. Die onzekerheid zet ons aan te zoeken naar antwoorden op vragen, naar het geven van zin, naar houvast als tegenwicht.

Wat weten we? We weten dat we een mogelijkheid zijn. Er zijn ons allerlei soorten van leven, dieren en mensen, voorgegaan en er zullen soorten volgen.

Ons bestaan is een toeval. Wanneer door – vermoedelijk – botsingen met kometen de dinosaurus niet was uitgestorven of wanneer de aardbol in botsing was gekomen met een ander hemellichaam of wanneer er andere grote of kleine gebeurtenissen in het verleden anders waren gelopen dan ze zijn gelopen, hadden we niet bestaan. Wellicht dat andere vormen van leven zich hadden ontwikkeld. 1

Ons bestaan nu lijkt zeker, soms onaantastbaar. Dit komt doordat we in staat zijn allerlei onzekerheid, tegenslag, allerlei bedreigingen van ons bestaan meer en meer het hoofd te bieden. Toch lukt dit maar voor een klein deel: mensen die arm zijn kunnen dit nauwelijks of niet; mensen die rijk zijn kunnen meer, maar zeer beperkt. Er blijven ziekten die niet te genezen zijn, er blijven bedreigingen van ons voortbestaan zoals de atoombom en natuurrampen.

Elke mens komt en gaat, wordt geboren en gaat dood.

 

2. Bestaan

We zijn een mogelijkheid.2 We zijn in staat onszelf, anderen en onze omgeving te ervaren. Er is altijd wisselwerking met anderen en met een omgeving waarin we zijn. Wij kunnen daarop terugkijken, we zijn ons bewust van wat er gebeurt tussen ons en anderen. Van bepaalde wisselwerkingen zijn we niet bewust, die lopen vanzelf zonder dat we het weten. Het zijn patronen die ooit in ons leven als ‘beste mogelijkheid’ binnen de omstandigheden die we tegenkwamen golden. Ook zijn het patronen die gevormd zijn door hoe wij in elkaar zitten, hoe onze opbouw is. Altijd spelen bij ieder deze twee zaken tegelijkertijd.

Wij zijn op een bepaalde wijze gebouwd. Daarmee is ook onze manier van ervaren op een bepaalde wijze gebouwd. Hieraan is een lange periode van wisselwerking voorafgegaan, een ontwikkeling, die uiteindelijk hebben geleid tot dié opbouw van ons die we nu kennen. Wanneer we blijven bestaan zouden we er over zeer lange tijd anders uit kunnen zien en op een andere manier de wisselwerking met anderen en de omgeving ervaren.

Andere levende soorten die we kennen hebben een andere opbouw en daarmee een andere manier van ervaren.3 Zo heeft een vlieg ogen die een ander beeld van de omgeving leveren dan ons beeld. Voor veel dieren is de geur van iets belangrijker dan hoe iets eruitziet. Ofschoon dat gedeelte van ons brein dat met ruiken heeft te maken betrekkelijk groot is, speelt geur een veel mindere rol in ons waarnemen. Wij zien en horen meer.

Zien en horen leiden tot een beeld van hoe iets is. Wij mensen zien en horen op verschillende manieren. In onze ontwikkeling houden onze opvoeders ons voor hoe en wat vooral te horen en te zien. Onze opbouw is verschillend en onze ontwikkelingen verschillen. Daarom hebben verschillende mensen verschillende beelden van hoe mensen, omstandigheden, dingen zijn. Iemand die gevoelig is voor licht en kleuren ervaart de omgeving anders dan iemand die gevoelig is voor klanken. Als in de ontwikkeling van een mens de opvoeders een bepaald gebruik van woorden belangrijk vinden, dan zal het gebruik van woorden bij deze mens verschillen van hoe een ander woorden gebruikt. Hoe een mens in elkaar zit en hoe een ontwikkeling is bepalen hoe een mens ervaart, welke beelden van andere mensen, van omstandigheden, van dingen er zijn. Ook dus hoe een mens zich gedraagt.

Wat een mens doet, hoe het gedrag, de wisselwerking zijn, hangt samen met ervaren, met manieren van zien en horen. Hier is de opbouw van een mens en de wisselwerking met opvoeders, tegelijkertijd bepalend.

 

3. Macht en onmacht.

We weten dat de eerste mensen een sterk ontwikkeld gevoel hadden voor wat er tussen hen en de omgeving gebeurde. Angstwekkende bedreiging wed tegemoet getreden met agressie of met vlucht of vormen van bescherming. In latere fasen werden dreigingen begrijpbaar, voorspelbaar en beïnvloedbaar. Het denken van mensen bleek in toenemende mate het gevoel van angst, van bedreigd worden te kunnen verminderen. Denken over iets, bewust zijn van iets, samenhangen tussen dingen zien waar iets mee gedaan kon worden bleken gevoelens te kunnen vervangen en beïnvloeden. Waar blikseminslagen eerst werden beschouwd als ‘straf van de goden’ werden zij later gezien als ontladingen van in de wolken opgebouwde elektrische spanning.

Wat door denken voorspelbaar en hanteerbaar werd gaf veiligheid, zekerheid doordat goede bescherming mogelijk was. Zo heeft de bliksemafleider veel ongelukken voorkomen. Ondanks alles wat door denken is bereikt is er heel veel over wat nog niet is begrepen. Dit betekent dat ieder van ons te maken heeft met bedreigingen waartegen nog geen goede bescherming bestaat. Veel is nog onzeker en onvoorspelbaar. Het meest dichtbij van dit alles is het eigen leven: welke ziekten of ongelukken liggen op mijn pad, hoe oud wordt ik en hoé word ik oud?

In elk mensenleven is er voorspelbaarheid en veiligheid naast onvoorspelbaarheid en onveiligheid. In het spanningsveld tussen deze twee polen ontstaan ideeën over ons bestaan, levensopvattingen, godsdiensten en andere denkbeelden. In de beginfase van het bestaan van mensen, in het begin van bewust ervaren van eigen wisselwerking met anderen en de omgeving schreven mensen voor hen onbegrijpelijke gebeurtenissen toe aan iets van buiten hen, in de meeste gevallen goden, hogere machten, maar ook de invloed van andere, onbekende mensengroepen. Het scheppen van veiligheid gebeurde door de goden tevreden te stemmen met allerlei rituele handelingen zoals onder meer offers, dansen, zingen, teksten uitspreken. In de loop van de tijd werden deze zaken geregisseerd door daartoe aangewezen mensen als sjamanen, tovenaars, priesters, orakels.4 Aan deze mensen werden bijzondere krachten toegedicht, vooral een speciale relatie met hetgeen buiten de eigen levensbeleving lag, met het zogenaamde buitenaardse.

In veel omstandigheden, waarin mensen machteloos waren, werd door de mensen alle macht buiten henzelf gelegd. Wat er gebeurde bij mensen en in de omgeving van mensen werd gestuurd door machten en krachten van buiten. Deze machten en krachten zouden belonend of straffend reageren op het handelen van mensen. Uiteindelijk was niet de mens verantwoordelijk voor hoe het gaat, maar de sturende goden waren het wel. Eigenlijk toonden de mensen zich hierdoor kwetsbaar en manipuleerbaar.

Een andere manier waarop mensen zich weerden tegen de vele bedreigingen was samenwerken in groepen. Er ontstonden gemeenschappen die aan de leden ervan een zekere mate van bescherming, van overlevingskans boden. Er werd gemeenschappelijk gezorgd voor voeding, kleding en onderdak. Meestal waren de sterkste mensen de leiders. Zij dwongen hun macht af door respect voor hun daden en/of door anderen te dwingen, te onderdrukken. Waar gemeenschappen zich tot grotere samenlevingsverbanden ontwikkelden kwamen leiders naar voren uit onderlinge, hier en daar bloedige, machtstrijd. Zij handhaafden hun macht door zich onder meer te binden aan groepen mensen die binnen deze gemeenschappen een grote invloed hadden en door te beschikken over een goed onderhouden strijdmacht.

Er zijn gemeenschappen geweest die andere ontwikkelingen hebben gekend, waarin de mensen zelf konden besluiten en een beslissende stem hadden in lastige vraagstukken. Toch is het merendeel van de grotere samenlevingsverbanden door eenlingen aangevoerd geweest, door koningen, keizers en andere machthebbers.

Zolang het voelen, - en met name het gevoel van angst - het denken van mensen de baas was bleven mensen manipuleerbaar. De macht van gezaghebbers die aan de ene kant vastgehouden werd door allerlei vormen van bescherming maar ook van onderdrukking, werd ook in stand gehouden door vermeende bindingen van de machthebber met het buitenaardse. Voorspoed en tegenspoed binnen gemeenschappen werd in veel gevallen toegeschreven aan de beschikking van hogere machten.

In de huidige (westerse) maatschappijen zijn de meeste mensen van mening zelf uiteindelijk de baas te zijn. Zij kiezen bepaalde mensen uit die zij het bestuur van hun land voor een bepaalde periode toevertrouwen.

 

4. Levensbeschouwing.

Ieder mens zoekt naar houvast. Wat onbegrijpelijk, onverklaarbaar is wordt begrijpelijk, verklaarbaar gemaakt door een bepaald soort levensbeschouwing. Levensbeschouwingen hadden aanvankelijk een geloof in hogere machten in goden of een bepaalde god gemeen. In de afgelopen eeuwen kwam daar het geloof in het eigen rationele denken bij.

Een zeer belangrijke rol van levensbeschouwing is dat zij voorschrijft hoe mensen met zichzelf en anderen dienen om te gaan. Deze rol heeft te maken met overleven in een leven vol dreigingen. Een stelsel van leefregels neemt een aantal dreigingen weg, met name die dreigingen die te maken hebben met de gevolgen van onderling strijd en hier en daar geweld binnen een groep van mensen. Een bepaalde levensbeschouwing is op die manier een soort beschermende deken die mensen veiligheid biedt. De levensbeschouwing houdt mensen voor hoe te handelen in diverse omstandigheden, hoe om te gaan met ellende en dood, hoe en wat te eten, hoe te zorgen voor de minder bedeelden en nog veel meer.

Een bepaalde levensbeschouwing wordt dikwijls al vanaf de eerste levensjaren van een kind, door ouders – of door mensen die die rol vervullen – aan het kind overgedragen. Ook zijn er mensen die tijdens hun leven hun ‘meegegeven’ levensbeschouwing verlaten en voor iets anders kiezen of zelf een levensbeschouwing ontwikkelen.

Het loslaten van een levensbeschouwing is een moeizaam gebeuren dat soms een aantal jaren duurt. Dit is eigenlijk een persoonlijke crisis, waarbij oude zekerheden losgelaten worden en andere zekerheden en onzekerheden ervoor in de plaats komen. Wanneer een mens of een groep mensen in verband met hun levensbeschouwing wordt aangevallen, beledigd of anderszins bedreigd, dan is dit dikwijls een bedreiging van de grondslagen van hun bestaan. Zij reageren hierop met alles wat hun levensbeschouwing naar hun inzicht overeind kan houden, soms met geweld. Hun reactie is eigenlijk niets anders dan overleven, immers een levensbeschouwing is daar een uiterst belangrijk hulpmiddel voor. Wordt die aangetast, dan wordt ook het leven van de mensen met die levensbeschouwing aangetast. Dit alles maakt begrijpelijk waarom er door de eeuwen heen oorlogen zijn gevoerd met onder meer het verdedigen van bepaalde levensbeschouwingen als uitgangspunt. Ook maakt het duidelijk waardoor de ene groep mensen door een andere groep welhaast is uitgeroeid. Denk aan onder meer de kruistochten, het vermoorden van katholieken door de Jacobijnen in de Vendée (18e eeuw), de Holocaust, de terreur onder Lenin en Stalin, de terreur door Pol Pot, de zelfmoordaanslagen door radicale moslims. Let wel: het gaat hier over levensbeschouwingen, niet alleen over godsdiensten.

Elke levensbeschouwing heeft twee kanten. Ze is aan de ene kant een biedster van houvast, van zekerheden. Aan de andere kant is zij een bron van haat en geweld tussen mensen en tussen groepen van mensen.5

5. Oorlog en geweld.

Zolang een mens leeft streef hij of zij – in de meeste gevallen – ernaar dit leven zo lang mogelijk te laten duren. Alles wat levensbedreigend is wordt bestreden, wil men onder controle krijgen. Dit lukt maar zeer ten dele. Er blijven heel wat bedreigingen over die men niet onder controle krijgt. Zekerheid wordt tot stand gebracht door een levensbeschouwing en ergens bij horen. In veel gevallen hangen deze twee dingen innig met elkaar samen.

Het horen bij een groep, het hebben van familie, het hebben van een bepaalde nationaliteit, als deze zaken zijn in veel gevallen verbonden met het delen van een levensbeschouwing. Dit laatste kan de vorm hebben van een godsdienst, maar ook van een andersoortige kijk op het leven, of van een kijk op de geschiedenis van de groep waartoe iemand zich rekent. De levensbeschouwing heeft daarmee iets als een beschermende tent6. Degene die het als het ware het dichtst bij de centrale tentpaal zit beleeft het meeste steun aan een bepaalde levensbeschouwing.

Veel oorlogen zijn een gevolg van een (vermeende) bedreiging van de eigen ‘tent’. Dergelijke bedreigingen gaan altijd met angst gepaard. Het is dan zo dat de angst die eigen is aan een mensenleven, en wordt beteugeld door het aanhangen van een bepaalde levensbeschouwing, door het bedreigen van die levensbeschouwing of ‘tent’ opnieuw aangewakkerd wordt. De onmiddellijke reactie is het opnieuw verminderen van die angst, maar nu door het aanpakken van de vermeende veroorzaker ervan. Bedreigingen, of wat daarvoor door gaat, moeten worden uitgeschakeld. Kan het niet met mondelinge waarschuwingen dan is geweld een oplossing. Zo is er dan oorlog.

Nu is de realiteit ingewikkelder dan de juist beschreven redenering. Zo kunnen situaties ontstaan waar machthebbers de beteugelde angsten van de mensen losmaken door bepaalde publiciteit, het manipuleren van de media, met als doel verworven macht vast te houden. Ook kunnen economische tegenstellingen en/of belangen uitgelegd worden als een gevolg van uiteenlopende levensbeschouwingen. Er zijn nog veel meer varianten mogelijk.

Hoe het ook zij: het is angst die aan de grond ligt van alle conflicten tussen mensen. De angst is verbonden met de grote onzekerheden van ons bestaan (waar komen we vandaan en waar gaan we naar toe?). Die angst is beteugeld met allerlei vormen van levensbeschouwing. Het is op de bodem van deze angst dat levensbeschouwingen ontstaan die de aanhangers ervan argumenten geven om anderen te onderdrukken of uit de weg te ruimen. Nogmaals gezegd: levensbeschouwing is hier niet identiek met uitsluitend een bepaalde religie. Levensbeschouwing is een kader waarbinnen iedere mens poogt de onzekere, angstige elementen van zijn of haar bestaan onder controle te krijgen en – als het even kan - weg te werken.

Nu is het zo dat de voor iedere mens twee zaken altijd hetzelfde zijn: je wordt geboren en je gaat dood. Deze uitgangspunten rechtvaardigen geenszins de meerwaarde van de ene over de andere levensbeschouwing. Wel de gelijkwaardigheid van iedere levensbeschouwing.7 Dit betekent dus dat iedere argumentatie voor bijvoorbeeld oorlog op grond van levensbeschouwing niet deugt. In zo’n geval zijn andere redenen onderliggend. In de meeste gevallen gaat het dan om economische macht, de beschikking over grondstoffen, persoonlijke problemen van machthebbers als machtsverslaving, rancune en dergelijke. De uitspraak ‘moge God dit land zegenen’ kan dus ook worden begrepen als ‘laten we vooral heel goed voor onszelf zorgen en iedereen en alles wat dat in de weg staat uit de weg ruimen’. 8

Deze constatering leidt onherroepelijk tot de eigen verantwoordelijkheid die iedere mens uiteindelijk heeft voor het antwoord dat hij of zij geeft op de angstwekkende basisonzekerheden van het eigen bestaan, voor de uiteindelijk gekozen levensbeschouwing. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheid voor het niet zélf kiezen voor een levensbeschouwing, voor het volgen van een ander of anderen.

Nu zijn er verschillen tussen mensen. Niet ieder zal of kan komen tot het aanvaarden van deze of gene levensbeschouwing, laat staan het verantwoorden van een dergelijke keuze. Bij sommigen is sprake van een onvermogen, bij anderen kunnen factoren spelen die voornamelijk met een bepaalde scholing of opvoeding te maken hebben. In elke samenleving dient scholing zó te zijn dat het aanvaarden van en het omgaan met eigen verantwoordelijkheid voor het aannemen van een bepaalde levensopvatting wordt bevorderd. Deze kanttekeningen gaan over ethiek en het voorkómen van oorlog en geweld.

 

6. Ethiek.

De twee grondzekerheden van ons bestaan, geboren worden dood gaan, leiden tot een dwingende moraal. De kern van deze moraal is dat elke vorm voor in het gerede komen met onze bestaansangst gelijkwaardig is. Dit betekent dus ook dat aan geen enkele levensbeschouwing argumenten kunnen worden ontleend om het bestaan van anderen te verhinderen of te vernietigen.

Er zijn geloofsovertuigingen die het bestaan van een schepper, regisseur of andersoortige hogere macht buiten ons als een gegeven aanvaarden. Vanuit een dergelijke levensbeschouwing wordt het op een bepaalde manier beïnvloeden, onderdrukken of zelfs uitroeien van andere mensen beschouwd als een opdracht van ‘het hogere’, waar niet aan te ontkomen valt. 9Het vraagtekens zetten bij een dergelijke overtuiging is voor de aanhangers ervan hier en daar zó angstwekkend dat een onmiddellijke reflex van geweld optreedt. Aan de ene kant begrijpelijk omdat een overlevingsmechanisme voor een of meerder mensen aangetast wordt, aan de andere kant onbegrijpelijk en onaanvaardbaar in het licht van de zeer ernstige gevolgen voor mensen die op een andere wijze aan hun leven betekenis geven.

Hiermee is meteen een belangrijke basisregel voor samenleven gegeven: het wegnemen van de dreigende kanten van een levensbeschouwing door die te leren kennen en respecteren. Immers elke levensbeschouwing heeft twee kanten. Zij biedt een zekere mate van vermindering van angst, van veiligheid voor de aanhanger ervan. Daarnaast heeft een levensbeschouwing in veel gevallen een dreigend aspect voor anderen, degenen die haar niet aanhangen. Dit heeft te maken met de aard, en vooral de functie van een levensbeschouwing: het ongedaan maken van dreiging, wat dus betekent dat ieder die de levensbeschouwing niet aanhangt per definitie voor een aanhanger een bedreiging kan zijn. Dit is eigenlijk het tragische van onze soort: het scheppen van veiligheid voor de een is tegelijk het scheppen van onveiligheid, van dreiging voor de ander.

De sleutel tot het vermijden van onderlinge dreiging ligt in het delen van angst, beseffen dat iedere mens met bestaansonzekerheid/-angst heeft te maken en dat iedere mens daar op zijn of haar eigen manier een antwoord op vindt. Tussen geboorte en dood streeft iedere mens naar die levenswijze die de kans op overleven zo groot mogelijk maakt. In de meeste gevallen gebeurt dit door zich te verzekeren van bezit – geld, onderdak, kleding, vervoer en dergelijke – die een beschutting moet bieden tegen de wisselvalligheden van het leven. Gemeenschappen van mensen hebben als doel de overlevingskans voor het ‘collectief’ te bevorderen. Maatschappijen, nationaliteiten hebben ieder hun eigen geschiedenis van overlevingswijzen. De oorlogen die in het verleden zijn gevoerd en die er nu zijn hebben allemaal in de grond van de zaak hetzelfde argument: de beleefde of vermeende of werkelijke dreiging die de ene samenleving – althans tot uitdrukking komend in gevoerde politiek door de aanwezige machthebbers – op een of meerdere andere samenlevingen uitoefent moet uit de weg worden geruimd.

Nu zijn conflicten tussen maatschappijen te voorkomen door kennis te nemen van elkaars angsten. Net zoals onderscheiden levensbeschouwingen van individuele mensen niet dreigend zouden moeten zijn, geld dit ook voor de onderlinge beleving van landen, van maatschappijen. Er ligt een ethische verplichting bij hen die leiding geven en hen die de media aanvoeren om alles te doen dat onnodige escalatie van vijandschap en haat voorkomt. De sleutel ligt hier bij het verduidelijken van de overlevingsstrategieën van de mensen in de andere samenleving, van de onderliggende angsten. Die angsten zijn dezelfde als die van de mensen binnen de eigen maatschappij.

Het lastige bij dit alles dat de uitgangspositie van landen, van maatschappijen van groepen mensen verschillend is. In de ontwikkeling van mensen, door duizenden jaren heen, zijn bepaalde groepen uiteindelijk als groter, machtiger, economisch sterker naar voren gekomen. Die verschillenden uitgangsposities zijn een gevolg van het gebruik maken van de zwakkere partij door en sterkere. Denk aan bijvoorbeeld verzwakkingen door onder meer plotselinge klimatologische veranderingen, door koloniale oorlogen of door economische afhankelijkheid. In de verhouding tussen landen is het dikwijls moeilijk daarmee rekening te houden. Ook omdat de relatieve ‘overlevingskracht’ van een land afhankelijk is van de ‘zwakkere’ andere landen die bijvoorbeeld goedkope grondstoffen leveren, lage lonen bieden en dergelijke. In het algemeen zouden sterkere landen zó moeten opereren dat de overlevingskracht van de relatief ‘zwakkeren’ toeneemt. Dit betekent een politiek dat uitmondt in delen van welvaart, in kennis nemen van elkaars culturen en geschiedenissen, in weet hebben van elkaars overlevingstrategieën. Het is te hopen dat de huidige crises rond klimaat, voedsel en economie dit alles bevorderen.

 

7. Slot.

Het bestaan van mensen is in wezen een angstig bestaan. Eerder is aangegeven dat wij mensen alles doen, wat binnen onze mogelijkheden ligt om die angst te bestrijden. Dit geldt ook voor gemeenschappen van mensen. Wanneer dit inzicht door mensen aanvaard wordt en wanneer is begrepen dat het meeste van het gedrag van mensen met overleven te maken heeft, dan leidt dat onmiddellijk tot deze gevolgtrekking: overleven is een probleem voor iedereen, niet voor enkelen of voor afzonderlijke samenlevingen. Het niet onderkennen hiervan leidt tot het gebruik van de ene door de andere mens in het kader van overleven.

 

 

 

 

 

1 Een boek dat, bij mij althans, tot een groot gevoel van bescheidenheid leidde, is Bill Bryson (2003), A Short History of Nearly Everything. London, Doubleday. Het boek is inmiddels in het Nederlands vertaald: Een kleine geschiedenis van bijna alles. Het boek beschrijft op heel begrijpelijke manier wat er nu bekend is over onze planeet en wat erop aan te treffen is, hoeveel wij ervan weten maar vooral: hoe weinig wij ervan weten.

2 De gedachten in deze paragraaf zijn afgeleid van onder meer Immanuel Kant(1781), Kritik der reinen Vernunft. Köln, Atlas Verlag, onlangs op voortreffelijke wijze in het Nederlands vertaald door Jabik Veenbaas en Willem Visser (2004): Kritiek van de zuivere rede. Amsterdam, Boom. Ook van Ludwig Wittgenstein (1979), Over zekerheid (oorspronkelijk:((1969))On Certainty). Amsterdam, Boom. Daarnaast zijn er vele anderen die vanuit psychologische en filosofisch standpunt hebben beschreven hoezeer onze kijk op onszelf en onze omgeving bepaald is door de aard van onze zintuigen, onze taal en ons denken. De uiterst relativerende kijk op ons mensen, als mogelijkheid, is ook een gevolg van de ontdekkingen van Charles Darwin (1859), The Origin of Species.

3 De zogenaamde Search for Extraterrestial Intelligence (zoeken naar buitenaardse intelligentie) heeft in het licht van dit alles iets naïefs: alsof op elke planeet in het universum de evolutie op vergelijkbare wijze als op de aarde verloopt. Eigenlijk wijzen recente inzichten voortkomend uit allerlei onderzoek op het toevallige van bestaanswijzen en op de willekeurige verscheidenheid die levensvormen kenmerken. De genoemde inzichten gelden alleen voor onze planeet, het is zeer onwaarschijnlijk dat die ook het gehele universum betreffen.

4             Een geschiedenis van religieuze en filosofische denkbeelden, eigenlijk van levensovertuigingen,geeft Karen Armstrong (2005), The Great Transformation. New York, Knopf. In het Nederlands ‘De grote transformatie. Amsterdam, De Bezige Bij. In dit boek wordt verduidelijkt hoezeer religieuze overtuigingen producten zijn van mensen in wisselende, dikwijls zeer moeilijke en levensbedreigende omstandigheden.

5 Zie: Michael Burleigh (2005), Earthly Powers; Religion & Politics in Europe from the French Revolution to the Great War. Harper Collins, London. In dit boek beschrijft Burleigh hoezeer uit de Verlichting voortkomende levensbeschouwingen kenmerken hebben van religieuze sekten, zelfs kerken. Interessant zijn zijn beschrijvingen van allerlei rituelen die in Frankrijk plaatsvonden ná de revolutie van 1795 (onder meer het planten van vrijheidsbomen). Onthutsend zijn de beschrijvingen van allerlei geweld en wreedheid als verdediging ven een levensbeschouwing. In de vorige eeuw waren fascisme en communisme, als uitlopers van bepaalde denkbeelden uit de Verlichting, hier voorbeelden van. Het neoconservatieve gedachtegoed in de Verenigde Staten, als basis van de oorlog in Irak, is een hedendaags voorbeeld.

6 Het hier gebezigde begrip ‘tent’ is afkomstig van Vamik Volkan(1997), Blood Lines; From ethnic pride to ethnic terrorism. Farrar e.a., New York. De auteur is Turks Cyprioot en heft de tweedeling van Cyprus vanaf het begin meegemaakt. Hij is psychiater, woonachtig in de V.S. en houdt zich bezig met het ondersteunen van onderhandelingsdelegaties bij het tot stand brengen van vredesovereenkomsten tussen landen.

7 In het dagblad Trouw van zaterdag 11 oktober 2008 onderschrijft Kuitert in zijn artikel ‘Ongeloof is geen geloof’ de wezenlijke gelijkwaardigheid van levensovertuigingen. Verhelderend is zijn vervanging van het woord ‘geloof’ door ‘mening’. Hij acht een vreedzame publieke ruimte slechts mogelijk wanneer mensen respect voor de ‘meningen’ van elkaar hebben. Kuitert fulmineert tegen stromingen binnen christelijke politieke partijen waarbinnen men het handelen vanuit een religieus, christelijke levensovertuiging superieur acht aan handelen vanuit niet-religieuze overtuigingen.

8 In dit kader zijn vigerende opvattingen over de islam, in het bijzonder de koran interessant. Waar de koran door sommigen als een ‘gevaarlijk’ en ‘tot haat aanzettend’ boek wordt getypeerd dat onmiddellijk moet worden verboden, gaat men opvallend voorbij aan het Oude Testament. Dit onderdeel van de christelijke bijbel bevat hier en daar opdrachten – volgens de (onbekende) schrijvers door de Heer ingegeven - voor moord en genocide.

9 De inhoud van dit opstel sluit aan op gedachten van Spinoza (1632-1677), met name zijn boek Ethica (1668, maar postuum uitgegeven), vertaald door G. van Suchtelen en in 1979 verschenen bij de Wereldbibliotheek te Amsterdam.. Voor Spinoza was het idee van een externe God niet juist: het is slechts een product van onze geest. Voor Spinoza is God identiek met alles wat er is. Hij en zijn navolgers zijn in de 17e en 18e eeuw wegens deze gedachten uit toen bestaande geloofsgemeenschappen uitgestoten en sommigen hebben dit alles met hun leven moeten bekopen. Voor een geschiedenis van de Verlichting, die bij Spinoza is begonnen zie Jonathan Israël (2001), Radical Enlightenment; Philosophy and the Making of Modernity. Oxford University Press, New York, en Jonathan Israël (2006), Enlightenment Contested; Philosophy, Modernity, and the Emancipation of Man 1670-1752.Oxford University Press, New York. Deze twee lijvige boeken zijn geschreven door een Amerikaans auteur die dé buitenlandse kenner van de Nederlandse geschiedenis is.